358 - Wij rusten in Kanaänsland | ![]() |
Vers 1 |
|
G D Men stelt ons zo vaak met bevreemding de vraag: G D G Vanwaar toch die vreugde en vree? C Vanwaar toch die kracht in verzoeking of leed? G D7 G O, deel ons die zegen toch mee. | |
Refrein | |
G D7 Wij wonen in Kanaänsland G En rusten aan 't eeuwigheidsstrand. C G C Het oude woestijnleven is nu voorbij. G D7 G C G Wij rusten in Kanaänsland.----- | |
Vers 2 | |
De dageraad gloord' in mijn leven zo zwart. De nacht van mijn zonden vlood heen. Het Bloed van mijn Heiland verdreef al mijn schuld. Hij hoorde mijn klacht en geween. | |
Vers 3 | |
Voorbij is de nacht en ik sta in het licht Van Godd'lijke kracht en gena. Nu dank ik mijn Heiland, die droeg mijne schuld Aan 't kruishout op Golgotha. | |
Vers 4 | |
Nu woon ik in Kanaan, heel dicht bij mijn Heer, En drink uit de zee van kristal. Gods zonschijn en liefde vervullen mijn ziel. Mijn Jezus, mijn Koning, mijn Al! |