243a - Immer dichter aan Uw zij | ![]() | |
1 |
Ik ben zwak, maar Gij zijt sterk (Gij zijt sterk). Jezus doe in mij Uw werk (mij Uw werk). 'k Heb Uw blijdschap slechts in mij (slechts in mij), Als 'k mag gaan, trouwe Heer, aan Uw zij (aan Uw zij). |
|
Refrein |
Immer dichter aan Uw zij (aan Uw zij), Dichter, dichter U nabij (U nabij), Aan Uw hand doorboord voor mij (ja voor mij). Laat mij gaan, trouwe Heer, aan Uw zij (aan Uw zij). | |
2 |
In een wereld vol van smart (vol van smart), Wie vertroost het bange hart (bange hart)? Wie maakt rijk en wie maakt vrij (wie maakt vrij)? Alleen Gij, trouwe Heer, alleen Gij (alleen Gij). | |
3 |
Als mijn werk is afgedaan (afgedaan) Aan het eind der levensbaan (levensbaan), Komt de paarlenpoort in 't zicht (poort in 't zicht) Van de stad, door Uw hand zelf gesticht (zelf gesticht). | |
4 |
Als 'k de hemel binnenga (binnenga) En de wond'ren gadesla (gadesla), Ied're voetstap in dat land (in dat land) Zal dan zijn, trouwe Heer, aan Uw hand (aan Uw hand). |