53 - Wederzien
 
1 'k Zie reeds van verre in stralend licht
Vriend'lijke ogen op mij gericht.
Wenkende handen, glimlach zo blij,
Van mijn geliefden, wachtend op mij.
 
Refrein Stillekens wachten zij in de rust,
Tot ook mijn ziele nadert de kust,
Van 't heerlijk land, zo zonnig en rein.
Daar waar geen rouw of leed meer zal zijn.
 
2 Vader en Moeder wachten op mij.
Broeders en zusters staan aan hun zij.
'k Zie hoe verlangend d'ogen steeds gaan,
Over de stroom der doodsjordaan.
 
3 Vriendengestalten, zwevend in 't licht,
Houden de ogen op mij gericht.
Wachtend op 't laatst bazuingeschal,
Dat al Gods volk verenigen zal.
 
4 Liev'ling mijns harten, kindeke teer;
Toeft in de hemel bij onze Heer.
Rein als de dauw, door d' eng'len bemind,
Wacht het, tot moeder komt bij haar kind.